- simple
- adj. eenvoudig, enkelvoudig; simpel; onnozel--------n. Zwakzinnig, simpel, onnozel; geneeskundige plant/ kruidsimple[ simpl]1 enkel(voudig)2 eenvoudig ⇒ ongekunsteld, eerlijk3 simpel ⇒ eenvoudig, gewoon4 dwaas ⇒ onnozel; 〈slang〉 afgestompt5 eenvoudig ⇒ gemakkelijk, simpel6 eenvoudig ⇒ bescheiden7 〈verouderd〉simpel ⇒ zwakzinnig♦voorbeelden:1 simple forms of life • eenvoudige/primaire levensvormen〈medicijnen, geneeskunde〉 simple fracture • enkelvoudige (been)breuk2 simple beauty • natuurlijke schoonheidthe simple life • het ongekunstelde/natuurlijke leven3 simple majority of votes • eenvoudige meerderheid van stemmenthe simple truth • de nuchtere/zuivere waarheiddeceit pure and simple • regelrecht bedrog4 Simple Simon • onnozele hals5 simple solution • eenvoudige oplossing6 simple peasant • eenvoudige boer
English-Dutch dictionary. 2013.